Bonk!
Ik zat aan mijn thesis te werken in een stoel op het terras. Broer ging kijken wat het was. “Er is er weer eentje tegen gevlogen!” riep broer van om de hoek. Moeder kwam ook kijken. Er vloog vanavond een vogeltje tegen een grote ruit van de veranda die uitkijkt op onze achtertuin.
Er vliegen wel eens vaker vogeltjes tegen die ruiten. We denken allemaal dat ze het glas niet opmerken. Het is altijd weer zielig wanneer je dan een dood vogeltje met gebroken nek tussen de struiken of op het gras ziet liggen.
“Hé het leeft precies nog!” klonk het opeens. Ik ging kijken en inderdaad, het beestje ademde nog. “Zo zielig,” dacht ik bij mezelf, “dat arme beestje ligt hier nu te creperen.”
Lichtjes gaf ik het kleine bruine vogeltje enkele duwtjes en zette het terug op zijn pootjes. Het bleef wel zitten en ademde nog steeds heftig verder, maar behalve dat kwamen er weinig andere reacties. Z’n bekje bleef openstaan, wat niet echt normaal leek.
Een tijdje hebben we daar zo naast elkaar gezeten, dat vogeltje en ik. Hij was duidelijk aan het rondkijken, ongetwijfeld doodsbang dat ik ‘em zou opeten of zo. Plots schudde het beestje heftig met zijn kopje, en zoef, hij vloog ervandoor.
Misschien was het gewoon maar een lichte hersenschudding. Hopelijk. En hopelijk kom ik dat diertje niet opnieuw tegen tussen onze struiken.