Nederland houdt op 15 maart verkiezingen voor de Tweede Kamer, en er is een groeiende vrees dat de rechts-populistische PVV van Geert Wilders een doorbraak maakt. Dit zou uitzonderlijk zijn voor een land dat zichzelf graag ziet als liberaal gidsland. Maar zoals we inmiddels hebben geleerd: democratieën zijn net als kinderfeestjes — je kunt niet altijd controleren wie er op komt dagen. Koen Damhuis, onderzoeker van het Europees Universitair Instituut in Firenze, legt in De Standaard uit wie de PVV-kiezers eigenlijk zijn.
Inzicht in de denkwereld van anderen is leerzaam. Je zou parallellen kunnen trekken met Frankrijk (presidentsverkiezingen op 7 mei 2017) en Duitsland (parlementsverkiezingen op 24 september 2017), of met elke democratie waar kiezers plots collectief besluiten dat ze genoeg hebben van ‘het systeem’ en in plaats daarvan een politieke kettingzaag verkiezen.
Inhoudsopgave:
Drie wegen naar Wilders: hoe beland je op de PVV-snelweg?
Grofweg kon ik drie hoofdwegen naar de PVV-steun onderscheiden: verongelijkten, contributionisme en radicaal conservatisme.
Wilders-kiezers zijn geen monolithisch blok, maar eerder een allegaartje van onvrede. Ze zijn boos, ze voelen zich vergeten, of ze zijn gewoon ontzettend klaar met hoe de dingen gaan. Hier zijn de drie hoofdtypen.
De Verongelijkten: “En wij dan?”
Het klassieke gevoel van de laatste in de rij zijn—of in dit geval: de laatste bij de staatskas. Ze zien hoe het geld wegvloeit en vragen zich af waarom het niet in hun richting stroomt.
1. Wat kenmerkt de verongelijkten? Een sterk gevoel van onrechtvaardigheid. Ze voelen zich door de gevestigde politici achtergesteld als het gaat om toegang tot de verzorgingsstaat. Of ze beklagen zich over hun positie op de arbeidsmarkt, die in hun ogen onder druk staat door de komst van Polen en asielzoekers. Weer andere beschrijven zichzelf als ‘vluchtelingen’ in eigen land omdat ze hun vertrouwde buurt hebben moeten verlaten door de instroom van niet-westerse migranten. En de verantwoordelijkheid leggen ze bij politici die niet zouden weten wat er daadwerkelijk speelt op straat. Je zou kunnen zeggen dat deze kiezers vinden dat ze te weinig krijgen.
De verongelijkten voelen zich genegeerd, over het hoofd gezien, afgeschreven. Ze kijken om zich heen en zien anderen die, in hun ogen, voorrang krijgen. Ze willen niet per se minder voor anderen; ze willen gewoon meer voor zichzelf. Of op zijn minst een overheid die zich herinnert dat ze bestaan.
De Contributionisten: “We betalen hier allemaal belasting, toch?”
Het idee dat solidariteit iets is wat je moet verdienen, niet iets wat automatisch gegeven wordt. Een samenleving als een lidmaatschap: betalen vóór deelname.
2. Wat is contributionisme? Dat zijn de kiezers de juist klagen dat ze te veel geven. Hun zuurverdiend belastinggeld wordt door politici van gevestigde partijen overgemaakt aan “luie Grieken” en “buitenlandse gelukszoekers”. Zij stemden in het verleden, net als hun ouders, vaker op rechtse partijen als de liberale VVD (van premier Mark Rutte), terwijl kiezers in de eerste categorie vaak niet stemden, of voor de sociaaldemocraten van de PVDA. Deze contributionisten behoren eerder tot de middenklasse, maar ze hebben hun sporen doorgaans niet verdiend op de schoolbanken. Hun economische succes danken ze vooral aan hun harde werk. Ze zijn ervan overtuigd dat je, om bij de Nederlandse samenleving te mogen horen, hieraan eerst moet bijdragen.
De contributionisten werken hard en willen graag dat dit erkend wordt. Niet door applaus of eremedailles, maar simpelweg door te zien dat hun belastinggeld niet verdwijnt in ondoorzichtige fondsen met vage bestemmingen. En als dat betekent dat er minder geld naar Europa, vluchtelingen of ‘bureaucraten in Brussel’ gaat, dan is dat voor hen een win-win.
De Radicaal Conservatieven: “Het was beter vóór… alles.”
Ze praten over ‘de gewone man’, maar hebben er liever geen te veel van in hun buurt.
3. En de radicaal conservatieven? Bij hen is de relatie tot de politiek doorgaans veel afstandelijker. Deze kiezers komen vaak uit relatief hoogopgeleide, welgestelde kringen en praten zelfs met een zekere gêne over de “tokkies” (asociale lui) die op dezelfde partij stemmen als zij. Sociaaldemocratisch zijn ze rechts, maar ze vinden dat de nationale democratie bedreigd wordt door het lidmaatschap van de Europese Unie en de toenemende invloed van ‘de’ islam, ook al hebben zij de negatieve gevolgen hiervan vaak niet aan den lijve ondervonden. Vaak zijn het teleurgestelde VVD-kiezers.
Voor deze groep draait het niet om directe economische zorgen, maar om iets groters: een gevoel van verlies. De wereld verandert, en zij vinden dat het niet de goede kant op gaat. Ze voelen zich ongemakkelijk bij globalisering, bij de EU, bij een samenleving die zich steeds minder laat vangen in eenvoudige categorieën. Ze verlangen naar een tijd waarin alles duidelijker was… zelfs als die tijd misschien nooit echt heeft bestaan.
Wat verbindt deze groepen? Het gevoel van ‘wij tegen zij’
Een partijprogramma in één zin samengevat: alles wat misgaat, is de schuld van ‘zij’, en wij moeten ons land terugpakken.
Wat bindt de drie groepen? Bijna allemaal vinden ze dat de gevestigde partijen niet opkomen voor Nederland, maar hun aandacht veel te veel richten op groepen die het niet verdienen. Vrijwel al deze kiezers vinden dat Nederland eerst moet komen. Het gaat hen om de tegenstelling Nederland versus buitenland. En daar speelt Wilders heel goed op in. Hij gebruikt de nationalistische paraplu om alle problemen onder te brengen. En dat doet hij zo slim. Vrijwel alle belangrijke punten op de PVV-agenda zijn te herleiden tot een oppositie tussen nationaal versus buitenlands: ‘Hún Brussel, óns Nederland.’
Dit is de kern van de Wilders-strategie. Geen ingewikkelde beleidsplannen, geen nuances, maar een eenvoudige boodschap: Nederland eerst. De kiezers mogen verschillen in achtergrond en motivatie, maar ze delen één idee: de politiek moet weer vóór hen werken, en tegen ‘de anderen’. Wie die anderen precies zijn, verschilt per persoon. Maar het idee van een vijand is essentieel.
Wilders weet dit feilloos te bespelen. En zoals eerder in de VS en het VK bleek: soms is een simpele boodschap krachtiger dan een doordacht beleid. Of dat Nederland verder helpt, is een vraag voor na 15 maart 2017.
Bron: Koen Damhuis, Het zijn niet alleen ’tokkies’ en ‘boze witte mannen, De Standaard, 14 februari 2017, pp. 16-17.